Door Tom Rietveld

Sommige artiesten verdwijnen na hun laatste applaus geruisloos uit beeld. Armand niet. De Eindhovense protestzanger, geboren als Herman George van Loenhout (1946–2015), blijft bestaan in liedjes, verhalen en in de harten van mensen die hem van dichtbij meemaakten. Hij brak in 1966/1967 door met 'Ben ik te min', een B-kant die uitgroeide tot een Nederlandse evergreen en 14 weken in de Top 40 stond. Het nummer raakte een snaar: klassenverschil, het gevoel 'niet goed genoeg' te zijn; ongepolijst, maar troostrijk.

Ook tien jaar na zijn overlijden wordt Armand herdacht. In Ruigoord staat op 2 november opnieuw een Armand Memorial gepland: een middag waarop zijn liederen door tijdgenoten en nieuwe troubadours worden gezongen. Dat past bij zijn erfenis: Armand’s stem blijft klinken, ook als anderen hem dragen.

Een persoonlijke ontmoeting

Begin jaren negentig ontmoette ik Armand zelf, na een optreden in een café in Deventer, toevallig in het pand onder mijn kantoor. Geen sterallures, geen haast: we spraken ruim een half uur. Warm, belangstellend, zacht in de ogen; hij vroeg net zo makkelijk naar mijn mening als hij de zijne formuleerde. Het type gesprek dat je niet snel vergeet en dat meteen verklaart waarom mensen hem bleven volgen.

We werden vrienden

In Raamsdonk ontmoet ik Herman en Hanny van der Pluijm, die zich al vroeg tot de fanatiekste fans mochten rekenen. Ze volgden Armand overal: zalen, cafés, braderieën. De klik was muzikaal én menselijk. “Ik heb eens tegen hem gezegd: het kan me niet schelen wat voor leven je leidt,” zegt Herman. “Het gaat mij om de muziek en je teksten; daar word ik stil van.” Het werd het begin van een vriendschap. Ze kwamen bij elkaar over de vloer; er werd gepraat over idealen, Europa, grenzen die open zouden moeten: love, peace & happiness als levenshouding, niet als slogan.

Die vertrouwensband ging ver. Op een dag verscheen Armand bij hen met een koffer vol persoonlijke spullen: speelgoedautootjes uit zijn jeugd, documenten, schetsen, kleding. “Herman,” zei hij, “als ik er niet meer ben, dan weet jij er weg mee.” Vanaf dat moment groeide hun huis uit tot een levend archief.

Een huis vol verhalen

Wie bij Herman en Hanny binnenstapt, loopt langs muren vol affiches en foto’s, stapels geordende tijdschriften, singletjes in hoezen met handtekeningen, en hier en daar een instrument of microfoon met een verhaal. Er hangt zelfs een kleine anekdote aan een gebroken gitaarsnaar: midden in een optreden knapte de snaar; Armand repareerde hem ter plekke, vroeg aan Herman: ‘moet ik mijn handtekening erop zetten’ en gaf hem aan hem mee, omdat Herman 'toch alles bewaarde'. Dat is het verschil tussen memorabilia en erfgoed: aan elk object kleeft een moment, een blik, een zin.

Hanny bewaart ook de praktische kant van het rondreizende muzikantenleven: hoe je met elastiekjes en een paperclip een kapsel redt, hoe je een setlist aanpast als de stem even niet wil, hoe je als publiek 'geraakt meedoet' als de zaal broos is. Het zijn kleine, alledaagse notities die samen het grote verhaal vertellen: Armand was nabij, benaderbaar, een vriend voor wie hem wilde zien.

Van protestzanger tot vredesdenker

Armand begon als enfant terrible van de jaren zestig. Hij zong tegen ongelijkheid en burgerlijkheid, maar altijd met een glimlach en een knipoog. De cannabis-activist en hippie-idealist bleef zijn leven lang tegendraads, al nuanceerden de jaren zijn toon. Waar 'Ben ik te min' schopte tegen heilige huisjes, werd 'Iemand' door velen gezien als zijn meest indringende lied. In 'Love en peace' ligt zijn latere kompas besloten: geen veroordeling, maar omarming.

Herman vat het mooi samen: “Kerst moest niet twee dagen zijn, zei hij, maar het hele jaar.” Dat klinkt misschien naïef in nuchtere oren, maar het is precies de reden waarom hij blijft aanspreken. Armand zong wat hij leefde.

De collectieve herdenking: Effenaar, The Kik en de troubadours

Bij het afscheid in de Effenaar in Eindhoven speelde The Kik, de Rotterdamse beatgroep met wie Armand in zijn laatste jaren nog een album maakte. Bassist Marcel Groenewegen vertelde later dat het, hoe confronterend ook, “eigenlijk wel fijn” was om zo dicht bij de kist te staan en de zaal 'Ben ik te min' te horen meezingen. Groenewegen schreef ook de biografie over Armand; een boek dat mede steunt op stapels notitieboekjes en gesprekken backstage en thuis.

Sindsdien houden troubadours in binnen- en buitenland zijn repertoire levend. Rond zijn sterfdag zie je ze opduiken: op vrije podia, in kleine zalen, en jaarlijks bij de Armand Memorial in Ruigoord. Herman en Hanny zijn er altijd bij, soms met voorwerpen uit hun collectie. Niet om te etaleren, wel om te delen: wat hen is toevertrouwd, komt zo weer even bij het publiek.

Curatoren uit liefde

De Van der Pluijms spreken met liefde over tentoonstellingen die ze door de jaren heen hebben ingericht; van cafés tot buurthuizen en boekhandels. Bij een boekpresentatie in Eindhoven kleedden ze wekenlang de etalage aan met Armand’s kleding; op andere momenten leverden ze foto’s voor hoeswerk en promokaarten. Hun rol is die van curator uit liefde: zorgvuldig selecteren wat je wél laat zien (concertposters, foto’s, kledingstukken) en wat je thuis laat (intieme papieren die alleen voor beheer zijn toevertrouwd). Het is precies die balans die een privécollectie geloofwaardig en waardig maakt.

Herman vertelt hoe hij jarenlang tijdschriftartikelen bij elkaar zocht en intekende nummers nakeek om losse puzzelstukjes alsnog te bemachtigen. Veel kwam 'voor een appel en een ei' in huis. Niet de marktwaarde is leidend, maar de verhalenwaarde: wanneer was dit, waar stond hij, wie waren erbij, welk lied kreeg hier zijn vorm?

Liedjes die blijven

Onder fans staat niet alleen 'Ben ik te min' hoog genoteerd. Herman en Hanny noemen 'Iemand' als het mooiste. 'Als iemand van jou houdt, heb je het nooit meer koud.' Een refrein dat op herdenkingen mensen hand in hand zet, precies op de plek waar muziek troost wil zijn. Ook 'Annick' kreeg, mede dankzij hun aandringen bij een optreden, een hernieuwde plek in setlists: tekst gecheckt, singletje erbij, en spelen maar. Dat is fanschap voorbij consumptie: actieve medewerking aan levend repertoire.

Waarom dit ertoe doet

Raamsdonk is geen museumstad en de Van der Pluijms zijn geen instelling. Toch bewaren ze iets wat in officiële archieven vaak verdampt: de mens achter de artiest. Ze kennen de context, de geuren van zalen, het ritme van avonden, de kleine oplossingen (een elastiekje!) die een optreden redden. Je kunt het niet catalogiseren, maar je voelt het wel. En precies die tastbare nabijheid maakt dat een nieuwe generatie, of ze nu via The Kik binnenkomt of via een troubadour in een buurthuis snapt wie Armand was.

Slot: 'Iemand om van te houden'

Armand wilde, zo werd vaak gezegd, het liefst op het podium sterven. Uiteindelijk nam hij zijn laatste applaus niet zelf in ontvangst, maar door de stemmen van vele anderen. Zijn boodschap is ongeschonden: vrijheid, gelijkwaardigheid, menselijkheid. Love en Peace. In Raamsdonk klinkt hij zachtjes door de kamers, tussen foto’s, kleding en koffers vol herinneringen. Zijn boodschap 'Iemand om van te houden' klinkt door in de vele harten van zijn fans.

Naschrift voor de lezer

Wie Armand opnieuw wil beleven, kan 'Ben ik te min' terugluisteren, lezen over zijn jaren-zestig-achtergrond en (rond 2 november) een memorial bezoeken in Ruigoord. Het is telkens hetzelfde wonder: een liedje uit 1966/1967 komt weer tot leven, omdat het iets vertelt wat niet veroudert. De Vlaamse troubadour De Calle duikt tot enthousiasme van de fans steeds op met het brengen van Armand’s repertoire.

Redactionele noot: Bij deze publicatie is ook gebruikgemaakt van openbare bronnen over de biografie, het afscheid in de Effenaar en de memorials (o.a. Omroep Brabant, de Volkskrant, Wikipedia en Ruigoord).