Al vanaf midden jaren ’80 bezoek ik trouw ieder jaar het Bloemencorso in Zundert, de allergrootste bloemenparade van de wereld. Mijn vader ‘besmette’ me ermee en sindsdien ben ik daar niet meer weg te slaan. ’s Ochtends zat ik al gepositioneerd op een campingstoel langs het parcours, relaxed achterover zittend, naar de toeloop van de toeschouwers kijkend, terwijl ik alleen maar hoefde te antwoorden op de vraag van mijn moeder: ‘Wulde gai noeg un kadetje meej kèès?’
Jaren later gingen mijn kinderen, neefjes en nichtjes ook mee en zo groeide ons territorium in de Veldstraat. De broodjes waren haast niet meer aangesleept te krijgen. De betrokkenheid groeide toen ik ook nog werd gevraagd om als omroeper bij het Zundert-corso te gaan fungeren. Dat vond ik al een hele grote eer. Ik was dan ook niet echt verbaasd toen ik werd gebeld door de organisatie van het bloemencorso in Valkenswaard. Ik dacht meteen, die zullen ook wel een omroeper zoeken. De vraag was echter of ik het een leuk idee vond dat mijn gedichten het thema van het volgende corso zouden worden. Die zag ik even niet aankomen. En natuurlijk wilde ik dat.
Ik was door schrijver Kluun omgedoopt tot Dichter des Larielands en ik mocht uit mijn oeuvre een aantal gedichten selecteren waarmee de buurtschappen aan de slag gingen. Binnen no time zat ik tot aan m’n nek toe in het Valkenswaardse corso. De onthulling, de ontwerpen, de voorbereidingen, plukken van dahlia’s, het promoten, plakken, bloemen prikken. Ik werd helemaal leeggezogen.
Het opvallende was dat veel buurtschappen mijn lariegedichten links lieten liggen en kozen voor poëzie uit mijn persoonlijke leven. Zo werd er een praalwagen gecreëerd over een gedicht van mij met de titel ‘Vader’. En dan wordt het ineens extra beladen, het leek alsof de dahlia’s in mijn vaders rug werden geprikt door talloze handen. Mijn zoontje hielp ook mee en lag op z’n rug bloemen vast te zetten in een gedicht over zijn opa.
Valkenswaard veranderde die derde zondag in september in Lariestad. Half Raamsdonksveer was opgetrommeld om erbij te zijn. Touringcars, afgeladen vol met dorpsgenoten, waren afgereisd naar Striepersgat, het hele centrum voorzien van tribunes vol Verenaren. En ik? Ik zag zowat mijn halve leven voorbij komen, vertaalt in dahlia’s. Ik beleefde het in een roes. Gesloopt door het maandenlange proces naar dit moment. Ik had die nacht zelfs nog meegeholpen met dahlia’s prikken in een tent. Hele buurten lopen doorgaans leeg om de laatste hand te leggen aan hun wagen. Ik kon de slaap niet vatten, trok snel wat ouwe kleren aan, zette een wollen muts op en vanuit mijn hotel stak ik over naar de dichtstbijzijnde tent. Bovenop de steiger, op het hoogste punt, zat ik tussen de ‘nachtbrakers’ mee te helpen. Gewoon incognito. Niemand wist wie ik was. Er werd ook niet naar gevraagd. Ik luisterde naar de gesprekken en zong mee op de muziek. En tegen het ochtendgloren vroeg er iemand aan mij: ‘Lust je toevallig ook een kadetje?’